ontboezemen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | ontboezem | ontboezemde | heb ontboezemd |
jij, je, u | ontboezemt | ontboezemde | hebt ontboezemd |
hij, zij, het | ontboezemt | ontboezemde | heeft ontboezemd |
wij | ontboezemen | ontboezemden | hebben ontboezemd |
jullie | ontboezemen | ontboezemden | hebben ontboezemd |
zij, ze | ontboezemen | ontboezemden | hebben ontboezemd |
PresensBeta
Example presens sentences for Ontboezemen with some of the pronouns.
- Ik ontboezem mijn gevoelens aan mijn beste vriendin.
- Jij ontboezemt je twijfels tijdens de vergadering.
- Hij ontboezemt zijn liefde voor haar in een romantische brief.
- Wij ontboezemen onze angsten aan elkaar.
- Zij ontboezemen hun frustraties tijdens de therapiesessie.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Ontboezemen with some of the pronouns.
- Ik ontboezemde mijn gedachten tijdens het gesprek.
- Jij ontboezemde je zorgen aan mij vorige week.
- Hij ontboezemde zijn twijfels aan zijn moeder.
- Wij ontboezemden onze ervaringen aan de groep.
- Zij ontboezemden hun geheimen aan elkaar op het feest.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Ontboezemen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn gevoelens aan haar ontboezemd.
- Jij hebt je zorgen aan ons ontboezemd.
- Hij heeft zijn geheimen aan zijn broer ontboezemd.
- Wij hebben onze plannen aan de directeur ontboezemd.
- Zij hebben hun verlangens aan elkaar ontboezemd.