piepen

Conjugations List of Piepen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikpieppiepteheb gepiept
jij, je, upieptpieptehebt gepiept
hij, zij, hetpieptpiepteheeft gepiept
wijpiepenpieptenhebben gepiept
julliepiepenpieptenhebben gepiept
zij, zepiepenpieptenhebben gepiept

Presens
Beta

Example presens sentences for Piepen with some of the pronouns.

  • De muis piept in de hoek van de kamer.
  • Ik piep als ik me pijn doe.
  • De vogels piepen vrolijk in de tuin.
  • Wanneer de deur kraakt, piept het altijd.
  • Mijn hond piept als hij enthousiast is.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Piepen with some of the pronouns.

  • Vroeger piepte de oude trap elke keer als je erop liep.
  • Tijdens de storm piepte de wind langs de ramen.
  • Terwijl ik sliep, piepte de muizenfamilie in de keuken.
  • Elke nacht piepte het bed als ik me omdraaide.
  • Toen ik jong was, piepte ik altijd als ik bang was.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Piepen with some of the pronouns.

  • De baby heeft net gepiept voordat we vertrokken.
  • We hebben gisteren allemaal gepiept tijdens de film.
  • Hij is nog nooit zo hard gepiept als vanochtend.
  • Ze heeft al een paar keer gepiept sinds ze wakker werd.
  • Toen ik opstond, had ik al twee keer gepiept.