uitspruiten

Conjugations List of Uitspruiten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikspruit uitsproot uitben uitgesproten
jij, je, uspruit uitsproot uitbent uitgesproten
hij, zij, hetspruit uitsproot uitis uitgesproten
wijspruiten uitsproten uitzijn uitgesproten
julliespruiten uitsproten uitzijn uitgesproten
zij, zespruiten uitsproten uitzijn uitgesproten

Presens
Beta

Example presens sentences for Uitspruiten with some of the pronouns.

  • De plant uitspruit uit de grond.
  • Ik spruit voort uit een familie van tuiniers.
  • Jij spruit altijd zo snel!
  • Hij spruit met enthousiasme naar voren.
  • Wij zien de bloemen uitspruiten.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Uitspruiten with some of the pronouns.

  • De plant schoot uit de grond.
  • Ik schoot voort uit een familie van tuiniers.
  • Jij schoot altijd zo snel!
  • Hij schoot met enthousiasme naar voren.
  • Wij zagen de bloemen uitschieten.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Uitspruiten with some of the pronouns.

  • De plant is uitgesproten uit de grond.
  • Ik ben uitgesproten uit een familie van tuiniers.
  • Jij bent altijd zo snel uitgesproten!
  • Hij is met enthousiasme naar voren uitgesproten.
  • Wij hebben de bloemen zien uitspruiten.