uitweken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | week uit | weekte uit | heb uitgeweekt |
jij, je, u | weekt uit | weekte uit | hebt uitgeweekt |
hij, zij, het | weekt uit | weekte uit | heeft uitgeweekt |
wij | weken uit | weekten uit | hebben uitgeweekt |
jullie | weken uit | weekten uit | hebben uitgeweekt |
zij, ze | weken uit | weekten uit | hebben uitgeweekt |
PresensBeta
Example presens sentences for Uitweken with some of the pronouns.
- Ik week uit naar een andere stad tijdens de zomervakantie.
- Jij weekt uit naar het buitenland voor je werk.
- Hij/zij/we/u weekt uit op zoek naar avontuur.
- Wij jullie zij wijken uit naar de kust voor een strandvakantie.
- De treinen wijken vaak uit bij verstoringen in het spoorverkeer.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Uitweken with some of the pronouns.
- Ik week uit naar een andere stad tijdens de zomervakantie.
- Jij week uit naar het buitenland voor je werk.
- Hij/zij/we/u week uit op zoek naar avontuur.
- Wij weken uit naar de kust voor een strandvakantie.
- De treinen weken vaak uit bij verstoringen in het spoorverkeer.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Uitweken with some of the pronouns.
- Ik ben uitgeweken naar een andere stad tijdens de zomervakantie.
- Jij bent uitgeweken naar het buitenland voor je werk.
- Hij/zij/we/u is uitgeweken op zoek naar avontuur.
- Wij zijn jullie zij zijn uitgeweken naar de kust voor een strandvakantie.
- De treinen zijn vaak uitgeweken bij verstoringen in het spoorverkeer.