vastgrijpen

Conjugations List of Vastgrijpen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikgrijp vastgreep vastheb vastgegrepen
jij, je, ugrijpt vastgreep vasthebt vastgegrepen
hij, zij, hetgrijpt vastgreep vastheeft vastgegrepen
wijgrijpen vastgrepen vasthebben vastgegrepen
julliegrijpen vastgrepen vasthebben vastgegrepen
zij, zegrijpen vastgrepen vasthebben vastgegrepen

Presens
Beta

Example presens sentences for Vastgrijpen with some of the pronouns.

  • Ik grijp de pen vast tijdens het schrijven.
  • Hij pakt stevig zijn tegenstander vast in het gevecht.
  • Zij houdt de hand van haar kind vast tijdens het wandelen.
  • We grijpen de kans met beide handen vast.
  • Jullie grijpen de touwen vast en klimmen naar boven.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Vastgrijpen with some of the pronouns.

  • Ik greep de leuning vast toen ik de trap afliep.
  • Hij pakte mijn hand stevig vast terwijl we over de brug liepen.
  • Zij hield zijn arm vast tijdens het oversteken van de straat.
  • We grepen elkaar vast tijdens de aardbeving.
  • Jullie pakten de koffer stevig vast en zetten hem neer.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Vastgrijpen with some of the pronouns.

  • Ik heb de sleutels stevig vastgegrepen.
  • Hij heeft de tas snel vastgepakt voordat hij viel.
  • Zij heeft zijn arm vastgehouden tijdens de val.
  • We hebben het moment vastgegrepen en ervan genoten.
  • Jullie hebben de mogelijkheden goed vastgegrepen en benut.