verhopen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | verhoop | verhoopte | heb verhoopt |
jij, je, u | verhoopt | verhoopte | hebt verhoopt |
hij, zij, het | verhoopt | verhoopte | heeft verhoopt |
wij | verhopen | verhoopten | hebben verhoopt |
jullie | verhopen | verhoopten | hebben verhoopt |
zij, ze | verhopen | verhoopten | hebben verhoopt |
PresensBeta
Example presens sentences for Verhopen with some of the pronouns.
- Ik verhoop dat hij slaagt voor zijn examen.
- Jij verhoopt een beter resultaat te behalen.
- Hij verhoopt op een promotie.
- Wij verhopen dat het mooi weer wordt.
- Zij verhopen snel een huis te vinden.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Verhopen with some of the pronouns.
- Ik hoopte dat hij zou slagen.
- Jij hoopte op een beter resultaat.
- Hij hoopte op een promotie.
- Wij hoopten dat het mooi weer zou zijn.
- Zij hoopten snel een huis te vinden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Verhopen with some of the pronouns.
- Ik heb verhoopt dat hij zou slagen.
- Jij hebt een beter resultaat verhoopt.
- Hij heeft op een promotie verhoopt.
- Wij hebben gehoopt dat het mooi weer zou zijn.
- Zij hebben snel een huis verhoopt te vinden.