versleuren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | versleur | versleurde | heb versleurd |
jij, je, u | versleurt | versleurde | hebt versleurd |
hij, zij, het | versleurt | versleurde | heeft versleurd |
wij | versleuren | versleurden | hebben versleurd |
jullie | versleuren | versleurden | hebben versleurd |
zij, ze | versleuren | versleurden | hebben versleurd |
PresensBeta
Example presens sentences for Versleuren with some of the pronouns.
- Ik versleur de meubels naar een andere kamer.
- Jij versleurt de dozen naar de zolder.
- Hij versleurt de oude spullen naar de vuilnisbak.
- Wij versleuren de boeken naar de bibliotheek.
- Zij versleuren de koffers naar de auto.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Versleuren with some of the pronouns.
- Ik versleurde de meubels naar een andere kamer.
- Jij versleurde de dozen naar de zolder.
- Hij versleurde de oude spullen naar de vuilnisbak.
- Wij versleurden de boeken naar de bibliotheek.
- Zij versleurden de koffers naar de auto.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Versleuren with some of the pronouns.
- Ik heb de meubels naar een andere kamer versleurd.
- Jij hebt de dozen naar de zolder versleurd.
- Hij heeft de oude spullen naar de vuilnisbak versleurd.
- Wij hebben de boeken naar de bibliotheek versleurd.
- Zij hebben de koffers naar de auto versleurd.