verstraffen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | verstraf | verstrafte | ben verstraft |
jij, je, u | verstraft | verstrafte | bent verstraft |
hij, zij, het | verstraft | verstrafte | is verstraft |
wij | verstraffen | verstraften | zijn verstraft |
jullie | verstraffen | verstraften | zijn verstraft |
zij, ze | verstraffen | verstraften | zijn verstraft |
PresensBeta
Example presens sentences for Verstraffen with some of the pronouns.
- Ik bestraf de overtreding.
- Jij bestraft de dader.
- Hij/zij bestraft de crimineel.
- Wij straffen de regelovertreders.
- Zij bestraffen de boosdoeners.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Verstraffen with some of the pronouns.
- Ik strafte de overtreding.
- Jij strafte de dader.
- Hij/zij strafte de crimineel.
- Wij straften de regelovertreders.
- Zij straften de boosdoeners.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Verstraffen with some of the pronouns.
- Ik heb de overtreding gestraft.
- Jij hebt de dader gestraft.
- Hij/zij heeft de crimineel gestraft.
- Wij hebben de regelovertreders gestraft.
- Zij hebben de boosdoeners gestraft.