vervrachten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | vervracht | vervrachtte | heb vervracht |
jij, je, u | vervracht | vervrachtte | hebt vervracht |
hij, zij, het | vervracht | vervrachtte | heeft vervracht |
wij | vervrachten | vervrachtten | hebben vervracht |
jullie | vervrachten | vervrachtten | hebben vervracht |
zij, ze | vervrachten | vervrachtten | hebben vervracht |
PresensBeta
Example presens sentences for Vervrachten with some of the pronouns.
- Ik vervracht me op de vakantie.
- Jij vervracht je over het weer.
- Hij/Zij vervracht zich op een goed resultaat.
- Wij vervrachten ons op een gezellige avond.
- Zij vervrachten zich op een lange wandeling.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Vervrachten with some of the pronouns.
- Ik vervrachtte me op de vakantie.
- Jij vervrachtte je over het weer.
- Hij/Zij vervrachtte zich op een goed resultaat.
- Wij vervrachtten ons op een gezellige avond.
- Zij vervrachtten zich op een lange wandeling.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Vervrachten with some of the pronouns.
- Ik heb me vervracht op de vakantie.
- Jij hebt je vervracht over het weer.
- Hij/Zij heeft zich vervracht op een goed resultaat.
- Wij hebben ons vervracht op een gezellige avond.
- Zij hebben zich vervracht op een lange wandeling.