voorafgaan
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | ga vooraf | ging vooraf | ben voorafgegaan |
jij, je, u | gaat vooraf | ging vooraf | bent voorafgegaan |
hij, zij, het | gaat vooraf | ging vooraf | is voorafgegaan |
wij | gaan vooraf | gingen vooraf | zijn voorafgegaan |
jullie | gaan vooraf | gingen vooraf | zijn voorafgegaan |
zij, ze | gaan vooraf | gingen vooraf | zijn voorafgegaan |
PresensBeta
Example presens sentences for Voorafgaan with some of the pronouns.
- Ik ga vooraf aan het evenement.
- Jij gaat vooraf aan de vergadering.
- Hij gaat vooraf aan de presentatie.
- Zij gaan vooraf aan de ceremonie.
- Wij gaan vooraf aan de wedstrijd.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Voorafgaan with some of the pronouns.
- Ik ging vooraf aan de lezing.
- Jij ging vooraf aan het concert.
- Hij ging vooraf aan de demonstratie.
- Zij gingen vooraf aan de bijeenkomst.
- Wij gingen vooraf aan de tentoonstelling.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Voorafgaan with some of the pronouns.
- Ik ben voorafgegaan aan de discussie.
- Jij bent voorafgegaan aan de training.
- Hij is voorafgegaan aan het onderzoek.
- Zij zijn voorafgegaan aan de reis.
- Wij zijn voorafgegaan aan de voorstelling.