aanbrullen

Conjugations List of Aanbrullen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbrul aanbrulde aanheb aangebruld
jij, je, ubrult aanbrulde aanhebt aangebruld
hij, zij, hetbrult aanbrulde aanheeft aangebruld
wijbrullen aanbrulden aanhebben aangebruld
julliebrullen aanbrulden aanhebben aangebruld
zij, zebrullen aanbrulden aanhebben aangebruld

Presens
Beta

Example presens sentences for Aanbrullen with some of the pronouns.

  • Ik brul aan als de situatie onrechtvaardig is.
  • Jij brult aan als je boos bent.
  • Hij/Zij/Het brult aan wanneer er lawaai is.
  • Wij brullen aan om onze mening te uiten.
  • Jullie brullen aan bij voetbalwedstrijden.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aanbrullen with some of the pronouns.

  • Ik brulde aan toen ik mijn favoriete team zag verliezen.
  • Jij brulde aan toen je de film spannend vond.
  • Hij/Zij/Het brulde aan terwijl hij/zij haar frustratie uitte.
  • Wij brulden aan elke keer als we een spookverhaal hoorden.
  • Jullie brulden aan tijdens de enge scène.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aanbrullen with some of the pronouns.

  • Ik heb aangebruld toen ik hoorde dat ik was geslaagd.
  • Jij hebt aangebruld tijdens het concert.
  • Hij/Zij/Het heeft aangebruld na de overwinning.
  • Wij hebben aangebruld van geluk.
  • Jullie hebben aangebruld toen jullie de verrassing zagen.