aaneenblijven

Conjugations List of Aaneenblijven.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikblijf aaneenbleef aaneenheb aaneengebleven
jij, je, ublijft aaneenbleef aaneenhebt aaneengebleven
hij, zij, hetblijft aaneenbleef aaneenheeft aaneengebleven
wijblijven aaneenbleven aaneenhebben aaneengebleven
jullieblijven aaneenbleven aaneenhebben aaneengebleven
zij, zeblijven aaneenbleven aaneenhebben aaneengebleven

Presens
Beta

Example presens sentences for Aaneenblijven with some of the pronouns.

  • We blijven aaneen tijdens de vergadering.
  • Jullie blijven aaneen voor de hele reis.
  • De kinderen blijven aaneen in de speeltuin spelen.
  • Ik blijf aaneen met mijn vrienden studeren.
  • De honden blijven aaneen rennen in het park.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aaneenblijven with some of the pronouns.

  • We bleven aaneen tijdens de vergadering.
  • Jullie bleven aaneen voor de hele reis.
  • De kinderen bleven aaneen in de speeltuin spelen.
  • Ik bleef aaneen met mijn vrienden studeren.
  • De honden bleven aaneen rennen in het park.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aaneenblijven with some of the pronouns.

  • We zijn aaneen gebleven tijdens de vergadering.
  • Jullie zijn aaneen gebleven voor de hele reis.
  • De kinderen zijn aaneen gebleven in de speeltuin.
  • Ik ben aaneen gebleven met mijn vrienden om te studeren.
  • De honden zijn aaneen gebleven en hebben samen gerend in het park.