aanflitsen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | flits aan | flitste aan | heb aangeflitst |
jij, je, u | flitst aan | flitste aan | hebt aangeflitst |
hij, zij, het | flitst aan | flitste aan | heeft aangeflitst |
wij | flitsen aan | flitsten aan | hebben aangeflitst |
jullie | flitsen aan | flitsten aan | hebben aangeflitst |
zij, ze | flitsen aan | flitsten aan | hebben aangeflitst |
PresensBeta
Example presens sentences for Aanflitsen with some of the pronouns.
- Ik flits aan wanneer ik de schakelaar indruk.
- Jij flitst aan zodra je de camera aanzet.
- Hij flitst aan als het donker wordt.
- Zij flitst aan bij het zien van een spook.
- We flitsen aan tijdens het feestje.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aanflitsen with some of the pronouns.
- Ik flitste aan terwijl de regenbui begon.
- Jij flitste aan telkens wanneer iemand knipperde met zijn ogen.
- Hij flitste aan bij het horen van een harde knal.
- Zij flitste aan toen de stroom uitviel.
- We flitsten aan gedurende de hele avond.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aanflitsen with some of the pronouns.
- Ik heb aangeflitst toen de bliksem insloeg.
- Jij hebt aangeflitst op het juiste moment.
- Hij heeft aangeflitst om de foto te maken.
- Zij heeft aangeflitst tijdens de show.
- We hebben aangeflitst voor het vuurwerk.