aanlijnen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | lijn aan | lijnde aan | heb aangelijnd |
jij, je, u | lijnt aan | lijnde aan | hebt aangelijnd |
hij, zij, het | lijnt aan | lijnde aan | heeft aangelijnd |
wij | lijnen aan | lijnden aan | hebben aangelijnd |
jullie | lijnen aan | lijnden aan | hebben aangelijnd |
zij, ze | lijnen aan | lijnden aan | hebben aangelijnd |
PresensBeta
Example presens sentences for Aanlijnen with some of the pronouns.
- Ik lijn de hond aan.
- Jij lijnt de hond aan.
- Hij lijnt de hond aan.
- Zij lijnt de hond aan.
- Wij lijnen de hond aan.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aanlijnen with some of the pronouns.
- Ik leidde de hond aan.
- Jij leidde de hond aan.
- Hij leidde de hond aan.
- Zij leidde de hond aan.
- Wij leidden de hond aan.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aanlijnen with some of the pronouns.
- Ik heb de hond aangelijnd.
- Jij hebt de hond aangelijnd.
- Hij heeft de hond aangelijnd.
- Zij heeft de hond aangelijnd.
- Wij hebben de hond aangelijnd.