aanloeren

Conjugations List of Aanloeren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikloer aanloerde aanheb aangeloerd
jij, je, uloert aanloerde aanhebt aangeloerd
hij, zij, hetloert aanloerde aanheeft aangeloerd
wijloeren aanloerden aanhebben aangeloerd
jullieloeren aanloerden aanhebben aangeloerd
zij, zeloeren aanloerden aanhebben aangeloerd

Presens

Example presens sentences for Aanloeren with some of the pronouns.

  • Ik leer aan.
  • Jij leert aan.
  • Hij/Zij leert aan.
  • Wij leren aan.
  • Jullie leren aan.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Aanloeren with some of the pronouns.

  • Ik leerde aan.
  • Jij leerde aan.
  • Hij/Zij leerde aan.
  • Wij leerden aan.
  • Jullie leerden aan.

Perfectum

Example perfectum sentences for Aanloeren with some of the pronouns.

  • Ik heb aangeleerd.
  • Jij hebt aangeleerd.
  • Hij/Zij heeft aangeleerd.
  • Wij hebben aangeleerd.
  • Jullie hebben aangeleerd.