aanmengen

Conjugations List of Aanmengen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikmeng aanmengde aanheb aangemengd
jij, je, umengt aanmengde aanhebt aangemengd
hij, zij, hetmengt aanmengde aanheeft aangemengd
wijmengen aanmengden aanhebben aangemengd
julliemengen aanmengden aanhebben aangemengd
zij, zemengen aanmengden aanhebben aangemengd

Presens
Beta

Example presens sentences for Aanmengen with some of the pronouns.

  • Ik meng de ingrediënten aan voor de salade.
  • Jij mengt de verf aan om een nieuwe kleur te creëren.
  • Hij/zij mengt de saus aan met kruiden en specerijen.
  • Wij mengen de ingrediënten aan om een heerlijk gerecht te maken.
  • Jullie mengen de drankjes aan voor het feestje.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aanmengen with some of the pronouns.

  • Ik mengde de ingrediënten aan voor de salade.
  • Jij mengde de verf aan om een nieuwe kleur te creëren.
  • Hij/zij mengde de saus aan met kruiden en specerijen.
  • Wij mengden de ingrediënten aan om een heerlijk gerecht te maken.
  • Jullie mengden de drankjes aan voor het feestje.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aanmengen with some of the pronouns.

  • Ik heb de ingrediënten aangemengd voor de salade.
  • Jij hebt de verf aangemengd om een nieuwe kleur te creëren.
  • Hij/zij heeft de saus aangemengd met kruiden en specerijen.
  • Wij hebben de ingrediënten aangemengd om een heerlijk gerecht te maken.
  • Jullie hebben de drankjes aangemengd voor het feestje.