aanmeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | meer aan | meerde aan | heb aangemeerd |
jij, je, u | meert aan | meerde aan | hebt aangemeerd |
hij, zij, het | meert aan | meerde aan | heeft aangemeerd |
wij | meren aan | meerden aan | hebben aangemeerd |
jullie | meren aan | meerden aan | hebben aangemeerd |
zij, ze | meren aan | meerden aan | hebben aangemeerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Aanmeren with some of the pronouns.
- Ik meer aan bij de steiger.
- Jij/meer/aan bij de kade.
- Hij/zij/het meren aan bij de haven.
- Wij/meer/en aan bij de pier.
- Jullie/meer/en aan bij het strand.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aanmeren with some of the pronouns.
- Ik meerde aan bij de steiger.
- Jij/meerde/aan bij de kade.
- Hij/zij/het meerde aan bij de haven.
- Wij/meerden aan bij de pier.
- Jullie/meerden aan bij het strand.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aanmeren with some of the pronouns.
- Ik heb aangemeerd aan de steiger.
- Jij/hebt/aangemeerd aan de kade.
- Hij/zij/het heeft aangemeerd aan de haven.
- Wij/hebben/aangemeerd aan de pier.
- Jullie/hebben/aangemeerd aan het strand.