uitstrooien

Conjugations List of Uitstrooien.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikstrooi uitstrooide uitheb uitgestrooid
jij, je, ustrooit uitstrooide uithebt uitgestrooid
hij, zij, hetstrooit uitstrooide uitheeft uitgestrooid
wijstrooien uitstrooiden uithebben uitgestrooid
julliestrooien uitstrooiden uithebben uitgestrooid
zij, zestrooien uitstrooiden uithebben uitgestrooid

Presens
Beta

Example presens sentences for Uitstrooien with some of the pronouns.

  • Ik strooi zaadjes uit in de tuin.
  • Jij strooit het zand gelijkmatig uit over het oppervlak.
  • Hij strooit suiker op zijn cornflakes.
  • Zij strooien confetti tijdens het feest.
  • We strooien mest op de akkers.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Uitstrooien with some of the pronouns.

  • Vroeger strooide ik zaadjes uit in de tuin.
  • Toen strooide jij het zand gelijkmatig uit over het oppervlak.
  • Hij strooide vroeger suiker op zijn cornflakes.
  • Zij strooiden altijd confetti tijdens het feest.
  • We strooiden vroeger mest op de akkers.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Uitstrooien with some of the pronouns.

  • Ik heb zaadjes uitgestrooid in de tuin.
  • Jij hebt het zand gelijkmatig uitgestrooid over het oppervlak.
  • Hij heeft suiker op zijn cornflakes gestrooid.
  • Zij hebben confetti uitgestrooid tijdens het feest.
  • We hebben mest op de akkers uitgestrooid.