aanprikkelen

Conjugations List of Aanprikkelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikprikkel aanprikkelde aanheb aangeprikkeld
jij, je, uprikkelt aanprikkelde aanhebt aangeprikkeld
hij, zij, hetprikkelt aanprikkelde aanheeft aangeprikkeld
wijprikkelen aanprikkelden aanhebben aangeprikkeld
jullieprikkelen aanprikkelden aanhebben aangeprikkeld
zij, zeprikkelen aanprikkelden aanhebben aangeprikkeld

Presens

Example presens sentences for Aanprikkelen with some of the pronouns.

  • Ik prikkel de zintuigen van mijn leerlingen tijdens de les.
  • Jij prikkelt jezelf om nieuwe dingen te ontdekken.
  • Hij of zij prikkelt anderen met zijn of haar creatieve ideeĆ«n.
  • Wij prikkelen onze gasten met heerlijke gerechten in ons restaurant.
  • Jullie prikkelen de nieuwsgierigheid van de klas met jullie presentatie.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Aanprikkelen with some of the pronouns.

  • Vroeger prikkelde ik de zintuigen van mijn leerlingen tijdens de les.
  • Jij prikkelde jezelf vaak om nieuwe dingen te ontdekken.
  • Hij of zij prikkelde anderen regelmatig met zijn of haar creatieve ideeĆ«n.
  • Wij prikkelden onze gasten vroeger met heerlijke gerechten in ons restaurant.
  • Jullie prikkelden de nieuwsgierigheid van de klas altijd met jullie presentaties.

Perfectum

Example perfectum sentences for Aanprikkelen with some of the pronouns.

  • Ik heb de zintuigen van mijn leerlingen tijdens de les aangeprikkeld.
  • Jij hebt jezelf aangeprikkeld om nieuwe dingen te ontdekken.
  • Hij of zij heeft anderen aangeprikkeld met zijn of haar creatieve ideeĆ«n.
  • Wij hebben onze gasten met heerlijke gerechten in ons restaurant aangeprikkeld.
  • Jullie hebben de nieuwsgierigheid van de klas met jullie presentatie aangeprikkeld.