aanrennen

Conjugations List of Aanrennen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikren aanrende aanben aangerend
jij, je, urent aanrende aanbent aangerend
hij, zij, hetrent aanrende aanis aangerend
wijrennen aanrenden aanzijn aangerend
jullierennen aanrenden aanzijn aangerend
zij, zerennen aanrenden aanzijn aangerend

Presens
Beta

Example presens sentences for Aanrennen with some of the pronouns.

  • Ik ren aan naar de winkel.
  • Jij rent aan om de bus te halen.
  • Hij rent aan naar zijn vrienden toe.
  • Zij rent aan om op tijd te komen.
  • Wij rennen aan naar het park.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aanrennen with some of the pronouns.

  • Ik rende aan naar school.
  • Jij rende aan om de bal te pakken.
  • Hij rende aan naar de speeltuin.
  • Zij rende aan om haar jas te halen.
  • Wij renden aan naar het strand.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aanrennen with some of the pronouns.

  • Ik ben aangerend naar de finish.
  • Jij bent aangerend om me te helpen.
  • Hij is aangerend naar de deur.
  • Zij is aangerend om haar spullen te pakken.
  • Wij zijn aangerend naar de trein.