aanroeien

Conjugations List of Aanroeien.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikroei aanroeide aanheb aangeroeid
jij, je, uroeit aanroeide aanhebt aangeroeid
hij, zij, hetroeit aanroeide aanheeft aangeroeid
wijroeien aanroeiden aanhebben aangeroeid
jullieroeien aanroeiden aanhebben aangeroeid
zij, zeroeien aanroeiden aanhebben aangeroeid

Presens
Beta

Example presens sentences for Aanroeien with some of the pronouns.

  • Ik roei regelmatig aan in de vroege ochtend.
  • Jij roeit elke dag aan op het meer.
  • Hij/Zij/Het roeit graag aan met zijn/haar vrienden.
  • Wij roeien samen aan tijdens de wedstrijd.
  • Jullie roeien vaak aan in deze rivier.
  • Zij roeien sinds kort aan bij de lokale roeivereniging.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aanroeien with some of the pronouns.

  • Vroeger roeide ik regelmatig aan op de rivier.
  • Jij roeide altijd aan met je beste vriend.
  • Hij/Zij/Het roeide vroeger veel en lang aan.
  • Wij roeiden samen aan tijdens de zomervakantie.
  • Jullie roeiden vroeger vaak aan op dit meer.
  • Zij roeiden als kind veel aan met hun familie.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aanroeien with some of the pronouns.

  • Ik heb aangeroeid op het nationale kampioenschap.
  • Jij bent gisteren aangeroeid op het meer.
  • Hij/Zij/Het is al meerdere keren aangeroeid met succes.
  • Wij hebben samen aangeroeid in de competitie.
  • Jullie zijn vorige maand aangeroeid in dit gebied.
  • Zij hebben onlangs aangeroeid in de grachten van Amsterdam.