africhten

Conjugations List of Africhten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikricht africhtte afheb afgericht
jij, je, uricht africhtte afhebt afgericht
hij, zij, hetricht africhtte afheeft afgericht
wijrichten africhtten afhebben afgericht
jullierichten africhtten afhebben afgericht
zij, zerichten africhtten afhebben afgericht

Presens
Beta

Example presens sentences for Africhten with some of the pronouns.

  • Ik richt de hond af.
  • Jij richt de hond af.
  • Hij/zij/het richt de hond af.
  • Wij richten de hond af.
  • Jullie richten de hond af.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Africhten with some of the pronouns.

  • Ik richtte de hond af.
  • Jij richtte de hond af.
  • Hij/zij/het richtte de hond af.
  • Wij richtten de hond af.
  • Jullie richtten de hond af.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Africhten with some of the pronouns.

  • Ik heb de hond afgericht.
  • Jij hebt de hond afgericht.
  • Hij/zij/het heeft de hond afgericht.
  • Wij hebben de hond afgericht.
  • Jullie hebben de hond afgericht.