sieren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | sier | sierde | heb gesierd |
jij, je, u | siert | sierde | hebt gesierd |
hij, zij, het | siert | sierde | heeft gesierd |
wij | sieren | sierden | hebben gesierd |
jullie | sieren | sierden | hebben gesierd |
zij, ze | sieren | sierden | hebben gesierd |
PresensBeta
Example presens sentences for Sieren with some of the pronouns.
- Ik siert de kamer met bloemen.
- Jij siert de taart met slagroom.
- Hij/Zij siert het podium met haar dans.
- Wij sieren de feestzaal met slingers.
- Jullie sieren de tuin met lichtjes.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Sieren with some of the pronouns.
- Ik sierde vroeger mijn slaapkamer met posters.
- Jij sierde altijd de kerstboom met glinsterende ballen.
- Hij/Zij sierde de gang met familiefoto's.
- Wij sierden de school met tekeningen.
- Jullie sierden het park met bloemrijke borders.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Sieren with some of the pronouns.
- Ik heb de muur gesierd met een schilderij.
- Jij hebt de tafel gesierd met een tafelkleed.
- Hij/Zij heeft de etalage gesierd met mooie producten.
- Wij hebben de straat gesierd met vlaggen.
- Jullie hebben de hal gesierd met planten.