uitmergelen

Conjugations List of Uitmergelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikmergel uitmergelde uitheb uitgemergeld
jij, je, umergelt uitmergelde uithebt uitgemergeld
hij, zij, hetmergelt uitmergelde uitheeft uitgemergeld
wijmergelen uitmergelden uithebben uitgemergeld
julliemergelen uitmergelden uithebben uitgemergeld
zij, zemergelen uitmergelden uithebben uitgemergeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Uitmergelen with some of the pronouns.

  • Ik uitmergel de deelnemers tijdens de bootcamp.
  • Jij uitmergelt jezelf in de sportschool.
  • Hij/Zij/Het uitmergelt zijn/haar werknemers met zware taken.
  • Wij uitmergelen de concurrentie met onze innovatieve producten.
  • Jullie uitmergelen de grond voor de nieuwe tuin.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Uitmergelen with some of the pronouns.

  • Ik mermelde de deelnemers tijdens de bootcamp uit.
  • Jij mermelde jezelf in de sportschool uit.
  • Hij/Zij/Het mermelde zijn/haar werknemers met zware taken uit.
  • Wij mermelden de concurrentie met onze innovatieve producten uit.
  • Jullie mermelden de grond voor de nieuwe tuin uit.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Uitmergelen with some of the pronouns.

  • Ik heb de deelnemers tijdens de bootcamp uitgemergeld.
  • Jij hebt jezelf in de sportschool uitgemergeld.
  • Hij/Zij/Het heeft zijn/haar werknemers met zware taken uitgemergeld.
  • Wij hebben de concurrentie uitgemergeld met onze innovatieve producten.
  • Jullie hebben de grond voor de nieuwe tuin uitgemergeld.