aanslaan

Conjugations List of Aanslaan.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iksla aansloeg aanheb aangeslagen
jij, je, uslaat aansloeg aanhebt aangeslagen
hij, zij, hetslaat aansloeg aanheeft aangeslagen
wijslaan aansloegen aanhebben aangeslagen
jullieslaan aansloegen aanhebben aangeslagen
zij, zeslaan aansloegen aanhebben aangeslagen

Presens
Beta

Example presens sentences for Aanslaan with some of the pronouns.

  • De muziek slaat aan bij het publiek.
  • Ik sla de nagel in de muur.
  • Zij slaat de bal ver weg.
  • De verkoper slaat een goede deal met de klant.
  • Wanneer slaat de trein aan?

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aanslaan with some of the pronouns.

  • Vroeger sloeg mijn vader altijd op de gong aan het einde van de dag.
  • Toen ik jong was, sloeg ik graag op potten en pannen.
  • Het team sloeg de kans om te winnen niet aan.
  • Tijdens de storm sloegen de golven hard tegen de kust aan.
  • Gisteren sloegen we een nieuwe weg in.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aanslaan with some of the pronouns.

  • De acteur heeft de juiste snaar aangeslagen bij het publiek.
  • Ik heb de spijker op de kop geslagen.
  • Zij heeft de bal hoog over het net geslagen.
  • De ondernemer heeft een grote investeerder weten aan te slaan.
  • Heb je de bel al aangeslagen?