afboenen

Conjugations List of Afboenen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikboen afboende afheb afgeboend
jij, je, uboent afboende afhebt afgeboend
hij, zij, hetboent afboende afheeft afgeboend
wijboenen afboenden afhebben afgeboend
jullieboenen afboenden afhebben afgeboend
zij, zeboenen afboenden afhebben afgeboend

Presens
Beta

Example presens sentences for Afboenen with some of the pronouns.

  • Ik boen de vloer af voordat mijn gasten arriveren.
  • Jij boent de ramen af om ze schoon te maken.
  • Hij/Zij boent de auto af na een lange rit.
  • Wij boenen de tafel af na het eten.
  • Jullie boenen de keukenkastjes af als onderdeel van de schoonmaakroutine.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afboenen with some of the pronouns.

  • Ik boende de vloer af voordat mijn gasten arriveerden.
  • Jij boende de ramen af om ze schoon te maken.
  • Hij/Zij boende de auto af na een lange rit.
  • Wij boenden de tafel af na het eten.
  • Jullie boenden de keukenkastjes af als onderdeel van de schoonmaakroutine.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afboenen with some of the pronouns.

  • Ik heb de vloer afgeboend vóór de gasten arriveerden.
  • Jij hebt de ramen afgeboend om ze schoon te maken.
  • Hij/Zij heeft de auto afgeboend na een lange rit.
  • Wij hebben de tafel afgeboend na het eten.
  • Jullie hebben de keukenkastjes afgeboend als onderdeel van de schoonmaakroutine.