afdroppelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | droppel af | droppelde af | ben afgedroppeld |
jij, je, u | droppelt af | droppelde af | bent afgedroppeld |
hij, zij, het | droppelt af | droppelde af | is afgedroppeld |
wij | droppelen af | droppelden af | zijn afgedroppeld |
jullie | droppelen af | droppelden af | zijn afgedroppeld |
zij, ze | droppelen af | droppelden af | zijn afgedroppeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Afdroppelen with some of the pronouns.
- Ik druppel af in de gootsteen.
- Jij druppelt af na het douchen.
- Hij/Zij druppelt af voordat hij/zij naar bed gaat.
- Wij druppelen af na het zwemmen.
- Jullie druppelen af na het koken.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afdroppelen with some of the pronouns.
- Ik droop af in de gootsteen.
- Jij droop af na het douchen.
- Hij/Zij droop af voordat hij/zij naar bed ging.
- Wij droopen af na het zwemmen.
- Jullie droopen af na het koken.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afdroppelen with some of the pronouns.
- Ik heb afgedropeld in de gootsteen.
- Jij hebt afgedropeld na het douchen.
- Hij/Zij heeft afgedropeld voordat hij/zij naar bed ging.
- Wij hebben afgedropeld na het zwemmen.
- Jullie hebben afgedropeld na het koken.