affecteren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | affecteer | affecteerde | heb geaffecteerd |
jij, je, u | affecteert | affecteerde | hebt geaffecteerd |
hij, zij, het | affecteert | affecteerde | heeft geaffecteerd |
wij | affecteren | affecteerden | hebben geaffecteerd |
jullie | affecteren | affecteerden | hebben geaffecteerd |
zij, ze | affecteren | affecteerden | hebben geaffecteerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Affecteren with some of the pronouns.
- Ik affecteer de manier waarop ik praat.
- Jij affecteert je houding ten opzichte van het probleem.
- Hij/zij affecteert een zorgeloze levensstijl.
- Wij affecteren de resultaten van ons onderzoek.
- Zij affecteren hun interesse in kunst.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Affecteren with some of the pronouns.
- Ik affecteerde de manier waarop ik praatte.
- Jij affecteerde je houding ten opzichte van het probleem.
- Hij/zij affecteerde een zorgeloze levensstijl.
- Wij affecteerden de resultaten van ons onderzoek.
- Zij affecteerden hun interesse in kunst.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Affecteren with some of the pronouns.
- Ik heb de manier waarop ik praat geaffecteerd.
- Jij hebt je houding ten opzichte van het probleem geaffecteerd.
- Hij/zij heeft een zorgeloze levensstijl geaffecteerd.
- Wij hebben de resultaten van ons onderzoek geaffecteerd.
- Zij hebben hun interesse in kunst geaffecteerd.