terugmarcheren

Conjugations List of Terugmarcheren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikmarcheer terugmarcheerde terugben teruggemarcheerd
jij, je, umarcheert terugmarcheerde terugbent teruggemarcheerd
hij, zij, hetmarcheert terugmarcheerde terugis teruggemarcheerd
wijmarcheren terugmarcheerden terugzijn teruggemarcheerd
julliemarcheren terugmarcheerden terugzijn teruggemarcheerd
zij, zemarcheren terugmarcheerden terugzijn teruggemarcheerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Terugmarcheren with some of the pronouns.

  • Ik marcheer terug naar huis.
  • Jij marcheert terug naar de basis.
  • Hij/Zij marcheert terug naar het kamp.
  • Wij marcheren terug naar de startlijn.
  • Zij marcheren terug naar de grens.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Terugmarcheren with some of the pronouns.

  • Vroeger marcheerde ik altijd terug na een lange dag.
  • Toen jij nog bij het leger was, marcheerde je regelmatig terug.
  • In die tijd marcheerde hij/zij vaak terug naar het kamp.
  • Wij marcheerden vroeger terug na elke trainingssessie.
  • Als kind marcheerden zij soms terug na school.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Terugmarcheren with some of the pronouns.

  • Ik ben teruggemarcheerd naar mijn oorspronkelijke positie.
  • Jij bent teruggemarcheerd naar het vertrekpunt.
  • Hij/Zij is teruggemarcheerd naar de vorige locatie.
  • Wij zijn teruggemarcheerd naar ons kampement.
  • Zij zijn teruggemarcheerd naar hun oorspronkelijke posten.