voorspreken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | spreek voor | sprak voor | heb voorgesproken |
jij, je, u | spreekt voor | sprak voor | hebt voorgesproken |
hij, zij, het | spreekt voor | sprak voor | heeft voorgesproken |
wij | spreken voor | spraken voor | hebben voorgesproken |
jullie | spreken voor | spraken voor | hebben voorgesproken |
zij, ze | spreken voor | spraken voor | hebben voorgesproken |
PresensBeta
Example presens sentences for Voorspreken with some of the pronouns.
- Ik spreek voor tijdens de vergadering.
- Jij spreekt voor de klas.
- Hij/zij spreekt voor de jury.
- Wij spreken voor de belangen van de studenten.
- Zij spreken voor de camera.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Voorspreken with some of the pronouns.
- Ik sprak vroeger vaak voor grote groepen mensen.
- Jij sprak regelmatig voor de politieke partij.
- Hij/zij sprak op dat moment voor de rechter.
- Wij spraken altijd voor onze vrienden.
- Zij spraken vorige week voor de gemeenteraad.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Voorspreken with some of the pronouns.
- Ik heb voor het bestuur voorgesproken.
- Jij hebt al eerder voor dit publiek voorgesproken.
- Hij/zij heeft voor verschillende organisaties voorgesproken.
- Wij hebben voor de directeur voorgesproken.
- Zij hebben gisteren voor de commissie voorgesproken.