maaibenen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | maaibeen | maaibeende | heb gemaaibeend |
jij, je, u | maaibeent | maaibeende | hebt gemaaibeend |
hij, zij, het | maaibeent | maaibeende | heeft gemaaibeend |
wij | maaibenen | maaibeenden | hebben gemaaibeend |
jullie | maaibenen | maaibeenden | hebben gemaaibeend |
zij, ze | maaibenen | maaibeenden | hebben gemaaibeend |
PresensBeta
Example presens sentences for Maaibenen with some of the pronouns.
- Ik maai been in de tuin.
- Jij maait been regelmatig het gras.
- Hij/Zij maait been met een grasmaaier.
- Wij maaien been samen in het park.
- Zij maaien been bij hun buren.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Maaibenen with some of the pronouns.
- Ik maakte been schoon in de tuin.
- Jij maakte been regelmatig korter.
- Hij/Zij maakte het gras been vroeger.
- Wij maakten been langzaam in het park.
- Zij maakten been korter bij hun buren.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Maaibenen with some of the pronouns.
- Ik heb maai been gedaan in de tuin.
- Jij hebt been gemaaid voor de wedstrijd.
- Hij/Zij heeft het gras been gemaaid vandaag.
- Wij hebben samen been gemaaid in het park.
- Zij hebben been gemaaid bij hun buren.