afklimmen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | klim af | klom af | ben afgeklommen |
jij, je, u | klimt af | klom af | bent afgeklommen |
hij, zij, het | klimt af | klom af | is afgeklommen |
wij | klimmen af | klommen af | zijn afgeklommen |
jullie | klimmen af | klommen af | zijn afgeklommen |
zij, ze | klimmen af | klommen af | zijn afgeklommen |
PresensBeta
Example presens sentences for Afklimmen with some of the pronouns.
- Ik klim af van de berg.
- Jij klimt af van de ladder.
- Hij klimt af van het podium.
- Zij klimmen af van de trap.
- We klimmen af van de rotsen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afklimmen with some of the pronouns.
- Ik klom af van de berg.
- Jij klom af van de ladder.
- Hij klom af van het podium.
- Zij klommen af van de trap.
- We klommen af van de rotsen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afklimmen with some of the pronouns.
- Ik ben afgeklommen van de berg.
- Jij bent afgeklommen van de ladder.
- Hij is afgeklommen van het podium.
- Zij zijn afgeklommen van de trap.
- We zijn afgeklommen van de rotsen.