afkluiven
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kluif af | kloof af | heb afgekloven |
jij, je, u | kluift af | kloof af | hebt afgekloven |
hij, zij, het | kluift af | kloof af | heeft afgekloven |
wij | kluiven af | kloven af | hebben afgekloven |
jullie | kluiven af | kloven af | hebben afgekloven |
zij, ze | kluiven af | kloven af | hebben afgekloven |
PresensBeta
Example presens sentences for Afkluiven with some of the pronouns.
- Ik kluif af aan het bot.
- Jij kluift af aan het bot.
- Hij/Zij/Het kluift af aan het bot.
- Wij kluiven af aan het bot.
- Jullie kluiven af aan het bot.
- Zij kluiven af aan het bot.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afkluiven with some of the pronouns.
- Ik kloofde af aan het bot.
- Jij kloofde af aan het bot.
- Hij/Zij/Het kloofde af aan het bot.
- Wij kloofden af aan het bot.
- Jullie kloofden af aan het bot.
- Zij kloofden af aan het bot.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afkluiven with some of the pronouns.
- Ik heb afgekloven aan het bot.
- Jij hebt afgekloven aan het bot.
- Hij/Zij/Het heeft afgekloven aan het bot.
- Wij hebben afgekloven aan het bot.
- Jullie hebben afgekloven aan het bot.
- Zij hebben afgekloven aan het bot.