aflogen

Conjugations List of Aflogen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikloog afloogde afheb afgeloogd
jij, je, uloogt afloogde afhebt afgeloogd
hij, zij, hetloogt afloogde afheeft afgeloogd
wijlogen afloogden afhebben afgeloogd
jullielogen afloogden afhebben afgeloogd
zij, zelogen afloogden afhebben afgeloogd

Presens
Beta

Example presens sentences for Aflogen with some of the pronouns.

  • Ik vlieg af naar Spanje voor mijn vakantie.
  • Jij vliegt af met het vliegtuig naar Amerika.
  • Hij/Zij vliegt af voor een zakenreis naar Duitsland.
  • Wij vliegen af naar Frankrijk om de Eiffeltoren te zien.
  • Zij vliegen af met de trein naar België.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aflogen with some of the pronouns.

  • Vroeger vloog ik vaak naar mijn familie in Suriname af.
  • Toen ik jong was, vlogen we elk jaar naar Spanje af.
  • Hij/Zij vloog regelmatig naar Londen af voor zaken.
  • In mijn jeugd vlogen we altijd naar de Canarische Eilanden af.
  • Elke lente vlogen zij naar Nederland af om de tulpenvelden te zien.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aflogen with some of the pronouns.

  • Ik ben afgelopen week naar Italië afgereisd.
  • Jij bent gisteren naar het strand afgelopen.
  • Hij/Zij is vorig jaar naar Thailand afgeweken.
  • Wij zijn in de zomer naar Griekenland afgereisd.
  • Zij zijn tijdens de vakantie naar een exotisch eiland afgeweken.