afschaduwen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | schaduw af | schaduwde af | heb afgeschaduwd |
jij, je, u | schaduwt af | schaduwde af | hebt afgeschaduwd |
hij, zij, het | schaduwt af | schaduwde af | heeft afgeschaduwd |
wij | schaduwen af | schaduwden af | hebben afgeschaduwd |
jullie | schaduwen af | schaduwden af | hebben afgeschaduwd |
zij, ze | schaduwen af | schaduwden af | hebben afgeschaduwd |
PresensBeta
Example presens sentences for Afschaduwen with some of the pronouns.
- Ik schaduw af bij het schilderen.
- Jij schaduwt af tijdens het tuinieren.
- Hij/zij/het schaduwt af in de middagzon.
- Wij schaduwen af om verkoeling te zoeken.
- Jullie schaduwen af onder de bomen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afschaduwen with some of the pronouns.
- Ik schaduwde af toen ik een dutje deed.
- Jij schaduwde af terwijl je aan het lezen was.
- Hij/zij/het schaduwde af tijdens het koken.
- Wij schaduwden af op weg naar school.
- Jullie schaduwden af tijdens de fietstocht.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afschaduwen with some of the pronouns.
- Ik heb afgeschaduwd in de tuin.
- Jij hebt afgeschaduwd tijdens de wandeling.
- Hij/zij/het heeft afgeschaduwd op het strand.
- Wij hebben afgeschaduwd tijdens ons picknickuitje.
- Jullie hebben afgeschaduwd in het park.