afschoffelen

Conjugations List of Afschoffelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikschoffel afschoffelde afheb afgeschoffeld
jij, je, uschoffelt afschoffelde afhebt afgeschoffeld
hij, zij, hetschoffelt afschoffelde afheeft afgeschoffeld
wijschoffelen afschoffelden afhebben afgeschoffeld
jullieschoffelen afschoffelden afhebben afgeschoffeld
zij, zeschoffelen afschoffelden afhebben afgeschoffeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Afschoffelen with some of the pronouns.

  • Ik schoffel de tuin af.
  • Jij schoffelt de plantenbakken af.
  • Hij/Zij schoffelt het onkruid weg.
  • Wij schoffelen de grond om.
  • Zij schoffelen de borders netjes.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afschoffelen with some of the pronouns.

  • Ik schoffelde de tuin af.
  • Jij schoffelde de plantenbakken af.
  • Hij/Zij schoffelde het onkruid weg.
  • Wij schoffelden de grond om.
  • Zij schoffelden de borders netjes.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afschoffelen with some of the pronouns.

  • Ik heb de tuin afgeschoffeld.
  • Jij hebt de plantenbakken afgeschoffeld.
  • Hij/Zij heeft het onkruid weggeschoffeld.
  • Wij hebben de grond omgeschoffeld.
  • Zij hebben de borders netjes afgeschoffeld.