afschroeven
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | schroef af | schroefde af | heb afgeschroefd |
jij, je, u | schroeft af | schroefde af | hebt afgeschroefd |
hij, zij, het | schroeft af | schroefde af | heeft afgeschroefd |
wij | schroeven af | schroefden af | hebben afgeschroefd |
jullie | schroeven af | schroefden af | hebben afgeschroefd |
zij, ze | schroeven af | schroefden af | hebben afgeschroefd |
PresensBeta
Example presens sentences for Afschroeven with some of the pronouns.
- Ik schroef de lampenkap af.
- Jij schroeft de bouten los.
- Hij schroeft de planken uit het rek.
- Wij schroeven de schroeven vast.
- Zij schroeven de dop eraf.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afschroeven with some of the pronouns.
- Vroeger schroefde ik de lampenkap af.
- Toen schroefde jij de bouten los.
- Hij schroefde de planken uit het rek.
- Wij schroefden de schroeven vast.
- Zij schroefden de dop eraf.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afschroeven with some of the pronouns.
- Ik heb de lampenkap afgeschroefd.
- Jij hebt de bouten losgeschroefd.
- Hij heeft de planken uit het rek geschroefd.
- Wij hebben de schroeven vastgeschroefd.
- Zij hebben de dop eraf geschroefd.