vastspijkeren

Conjugations List of Vastspijkeren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikspijker vastspijkerde vastheb vastgespijkerd
jij, je, uspijkert vastspijkerde vasthebt vastgespijkerd
hij, zij, hetspijkert vastspijkerde vastheeft vastgespijkerd
wijspijkeren vastspijkerden vasthebben vastgespijkerd
julliespijkeren vastspijkerden vasthebben vastgespijkerd
zij, zespijkeren vastspijkerden vasthebben vastgespijkerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Vastspijkeren with some of the pronouns.

  • Ik spijker vast in mijn vrije tijd.
  • Jij spijkert vast aan de muur.
  • Hij/Zij/Het spijkert vast met veel precisie.
  • Wij spijkeren vast op de bouwplaats.
  • Jullie spijkeren vast voorzichtig de planken.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Vastspijkeren with some of the pronouns.

  • Ik spijkerde vaak dingen vast.
  • Jij spijkerde vroeger altijd de planken vast.
  • Hij/Zij/Het spijkerde regelmatig iets stevig vast.
  • Wij spijkerden gisteren de constructie vast.
  • Jullie spijkerden als kind al van alles vast.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Vastspijkeren with some of the pronouns.

  • Ik heb vastgespijkerd wat los zat.
  • Jij hebt de planken stevig vastgespijkerd.
  • Hij/Zij/Het heeft het schilderij goed vastgespijkerd.
  • Wij hebben de constructie grondig vastgespijkerd.
  • Jullie hebben alles keurig vastgespijkerd.