munten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | munt | muntte | heb gemunt |
jij, je, u | munt | muntte | hebt gemunt |
hij, zij, het | munt | muntte | heeft gemunt |
wij | munten | muntten | hebben gemunt |
jullie | munten | muntten | hebben gemunt |
zij, ze | munten | muntten | hebben gemunt |
PresensBeta
Example presens sentences for Munten with some of the pronouns.
- Ik munt nieuwe munten uit.
- Jij munt de verzameling uit.
- Hij/Zij munt graag zeldzame munten uit.
- Wij munten samen de oude munten uit.
- Jullie munten regelmatig nieuwe exemplaren uit.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Munten with some of the pronouns.
- Ik muntte nieuwe munten uit.
- Jij muntte de verzameling uit.
- Hij/Zij muntte graag zeldzame munten uit.
- Wij muntten samen de oude munten uit.
- Jullie muntten regelmatig nieuwe exemplaren uit.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Munten with some of the pronouns.
- Ik heb nieuwe munten uitgemunt.
- Jij hebt de verzameling uitgemunt.
- Hij/Zij heeft graag zeldzame munten uitgemunt.
- Wij hebben samen de oude munten uitgemunt.
- Jullie hebben regelmatig nieuwe exemplaren uitgemunt.