aftrappen

Conjugations List of Aftrappen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iktrap aftrapte afheb afgetrapt
jij, je, utrapt aftrapte afhebt afgetrapt
hij, zij, hettrapt aftrapte afheeft afgetrapt
wijtrappen aftrapten afhebben afgetrapt
jullietrappen aftrapten afhebben afgetrapt
zij, zetrappen aftrapten afhebben afgetrapt

Presens
Beta

Example presens sentences for Aftrappen with some of the pronouns.

  • Ik trap af naar de overwinning.
  • Jij trapt af met een schot op doel.
  • Hij/Zij trapt af om het spel te beginnen.
  • Wij trappen af met een teambespreking.
  • Jullie trappen af met een mooie pass.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aftrappen with some of the pronouns.

  • Ik trapte af en viel bijna.
  • Jij trapte af terwijl het regende.
  • Hij/Zij trapte af met veel enthousiasme.
  • Wij trapten af met muziek en dans.
  • Jullie trapten af op het verkeerde moment.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aftrappen with some of the pronouns.

  • Ik heb afgetrapt voor het jubileumfeest.
  • Jij hebt afgetrapt tijdens de wedstrijd.
  • Hij/Zij heeft afgetrapt voor de presentatie.
  • Wij hebben afgetrapt op het strand.
  • Jullie hebben afgetrapt bij de start van de film.