korrelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | korrel | korrelde | heb gekorreld |
jij, je, u | korrelt | korrelde | hebt gekorreld |
hij, zij, het | korrelt | korrelde | heeft gekorreld |
wij | korrelen | korrelden | hebben gekorreld |
jullie | korrelen | korrelden | hebben gekorreld |
zij, ze | korrelen | korrelden | hebben gekorreld |
PresensBeta
Example presens sentences for Korrelen with some of the pronouns.
- Ik korrel.
- Jij korrelt.
- Hij/Zij korrelt.
- Wij korrelen.
- Jullie korrelen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Korrelen with some of the pronouns.
- Ik korrelde.
- Jij korrelde.
- Hij/Zij korrelde.
- Wij korrelden.
- Jullie korrelden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Korrelen with some of the pronouns.
- Ik heb gekorreld.
- Jij hebt gekorreld.
- Hij/Zij heeft gekorreld.
- Wij hebben gekorreld.
- Jullie hebben gekorreld.