gireren

Conjugations List of Gireren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikgireergireerdeheb gegireerd
jij, je, ugireertgireerdehebt gegireerd
hij, zij, hetgireertgireerdeheeft gegireerd
wijgirerengireerdenhebben gegireerd
julliegirerengireerdenhebben gegireerd
zij, zegirerengireerdenhebben gegireerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Gireren with some of the pronouns.

  • Ik gireer elke maandag geld naar mijn spaarrekening.
  • Jij gireert het bedrag naar de juiste ontvanger.
  • Hij/Zij gireert regelmatig naar goede doelen.
  • Wij gireeren het geld naar de leverancier van de goederen.
  • Jullie gireeren het bedrag naar de verkeerde rekening.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Gireren with some of the pronouns.

  • Vroeger gireerde ik altijd via papieren overschrijvingen.
  • Toen ik jong was, gireerde ik mijn zakgeld naar mijn spaarrekening.
  • Hij/Zij gireerde vroeger veel meer dan nu.
  • Wij gireerden altijd contant geld naar onze familie in het buitenland.
  • Jullie gireerden vroeger te laat en kregen boetes.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Gireren with some of the pronouns.

  • Ik heb geld gegireerd naar mijn zus voor haar verjaardag.
  • Jij hebt het bedrag correct gegireerd.
  • Hij/Zij heeft al het geld naar de rekening overgemaakt.
  • Wij hebben het geld op tijd gegireerd.
  • Jullie hebben het bedrag naar de verkeerde persoon gegireerd.