natspuiten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | spuit nat | spoot nat | heb natgespoten |
jij, je, u | spuit nat | spoot nat | hebt natgespoten |
hij, zij, het | spuit nat | spoot nat | heeft natgespoten |
wij | spuiten nat | spoten nat | hebben natgespoten |
jullie | spuiten nat | spoten nat | hebben natgespoten |
zij, ze | spuiten nat | spoten nat | hebben natgespoten |
PresensBeta
Example presens sentences for Natspuiten with some of the pronouns.
- Ik spuit water op de planten.
- Jij spuit de muur nat.
- Hij spuit de bloemen met verf.
- Wij spuiten de straat schoon.
- Jullie spuiten de auto's af.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Natspuiten with some of the pronouns.
- Vroeger spoot ik het gras altijd nat.
- Toen jij binnenkwam, was ik de bloemen aan het besproeien.
- Hij spoten de bomen vaak met insecticide.
- Wij wasten vroeger altijd de auto op zaterdag.
- Jullie sproeiden de planten elke avond.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Natspuiten with some of the pronouns.
- Ik heb de bloemen natgespoten.
- Jij hebt de tuin besproeid.
- Hij heeft de ramen met water gespoten.
- Wij hebben de oppervlakken gereinigd.
- Jullie hebben de verf over de muren gespoten.