initiëren

Conjugations List of Initiëren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikinitieerinitieerdeheb geïnitieerd
jij, je, uinitieertinitieerdehebt geïnitieerd
hij, zij, hetinitieertinitieerdeheeft geïnitieerd
wijinitiëreninitieerdenhebben geïnitieerd
jullieinitiëreninitieerdenhebben geïnitieerd
zij, zeinitiëreninitieerdenhebben geïnitieerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Initiëren with some of the pronouns.

  • Ik initieer een nieuw project.
  • Jij initieert de veranderingen.
  • Hij/Zij initieert het onderzoek.
  • Wij initiëren een samenwerking.
  • Zij initiëren de actie.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Initiëren with some of the pronouns.

  • Ik initieerde vaak nieuwe projecten.
  • Jij initieerde de veranderingen in het verleden.
  • Hij/Zij initieerde het onderzoek vorig jaar.
  • Wij initieerden regelmatig samenwerkingen.
  • Zij initieerden de actie meerdere keren.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Initiëren with some of the pronouns.

  • Ik heb een nieuw project geïnitieerd.
  • Jij hebt de veranderingen geïnitieerd.
  • Hij/Zij heeft het onderzoek geïnitieerd.
  • Wij hebben een samenwerking geïnitieerd.
  • Zij hebben de actie geïnitieerd.