weekenden

Conjugations List of Weekenden.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikweekendweekenddeheb geweekend
jij, je, uweekendtweekenddehebt geweekend
hij, zij, hetweekendtweekenddeheeft geweekend
wijweekendenweekenddenhebben geweekend
jullieweekendenweekenddenhebben geweekend
zij, zeweekendenweekenddenhebben geweekend

Presens
Beta

Example presens sentences for Weekenden with some of the pronouns.

  • Ik weekend elke week bij mijn ouders.
  • Jij weekend regelmatig in de stad.
  • Hij/zij/we weekenden graag in de natuur.
  • Wij weekenden vaak met vrienden.
  • Jullie weekenden altijd op het strand.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Weekenden with some of the pronouns.

  • Vroeger weekendde ik bij mijn ouders.
  • Jij weekendde regelmatig in de stad.
  • Hij/zij weekendde graag in de natuur.
  • Wij weekendden vaak met vrienden.
  • Jullie weekendden altijd op het strand.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Weekenden with some of the pronouns.

  • Ik heb vorige week bij mijn ouders geweekend.
  • Jij hebt al meerdere keren in de stad geweekend.
  • Hij/zij/we hebben vaak in de natuur geweekend.
  • Wij hebben vorige maand met vrienden geweekend.
  • Jullie hebben altijd op het strand geweekend.