afsmetten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | smet af | smette af | heb afgesmet |
jij, je, u | smet af | smette af | hebt afgesmet |
hij, zij, het | smet af | smette af | heeft afgesmet |
wij | smetten af | smetten af | hebben afgesmet |
jullie | smetten af | smetten af | hebben afgesmet |
zij, ze | smetten af | smetten af | hebben afgesmet |
PresensBeta
Example presens sentences for Afsmetten with some of the pronouns.
- Ik smet af tijdens de bouw om het oppervlak schoon te houden.
- Jij smeert de verf af voordat je gaat schilderen.
- Hij/zij smeert regelmatig af na het werk.
- Wij smeren het tafelblad af met een doekje.
- Jullie moeten de gereedschappen goed afsmetten na gebruik.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afsmetten with some of the pronouns.
- Vroeger smeerde ik altijd het brood af voordat ik het at.
- Toen ik jong was, smeerde mijn moeder de boterhammen af voor mij.
- Elke dag smeerde hij/zij de ramen af om ze schoon te houden.
- Wij smeerden de muren af voordat we ze gingen verven.
- Als kind smeerden jullie altijd je handen af voordat je ging eten.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afsmetten with some of the pronouns.
- Ik heb de verf afgesmeerd voordat ik begon te schilderen.
- Jij hebt de messen afgesmeten na het snijden van groenten.
- Hij/zij heeft de vloer afgesmeerd voordat de gasten arriveerden.
- Wij hebben de kwasten afgesmeerd na het schilderen.
- Jullie hebben de kranen afgesmeten na het dichten van de lekken.