afstorten

Conjugations List of Afstorten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikstort afstortte afheb afgestort
jij, je, ustort afstortte afhebt afgestort
hij, zij, hetstort afstortte afheeft afgestort
wijstorten afstortten afhebben afgestort
julliestorten afstortten afhebben afgestort
zij, zestorten afstortten afhebben afgestort

Presens
Beta

Example presens sentences for Afstorten with some of the pronouns.

  • Ik stort geld af op de bank.
  • Jij stort geld af op de bank.
  • Hij/Zij stort geld af op de bank.
  • Wij storten geld af op de bank.
  • Zij storten geld af op de bank.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afstorten with some of the pronouns.

  • Ik stortte geld af op de bank.
  • Jij stortte geld af op de bank.
  • Hij/Zij stortte geld af op de bank.
  • Wij stortten geld af op de bank.
  • Zij stortten geld af op de bank.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afstorten with some of the pronouns.

  • Ik heb geld afgestort op de bank.
  • Jij hebt geld afgestort op de bank.
  • Hij/Zij heeft geld afgestort op de bank.
  • Wij hebben geld afgestort op de bank.
  • Zij hebben geld afgestort op de bank.