afvuren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | vuur af | vuurde af | heb afgevuurd |
jij, je, u | vuurt af | vuurde af | hebt afgevuurd |
hij, zij, het | vuurt af | vuurde af | heeft afgevuurd |
wij | vuren af | vuurden af | hebben afgevuurd |
jullie | vuren af | vuurden af | hebben afgevuurd |
zij, ze | vuren af | vuurden af | hebben afgevuurd |
PresensBeta
Example presens sentences for Afvuren with some of the pronouns.
- Ik vuur het geweer af.
- Jij vuurt de pijl af.
- Hij/zij/vuur t de raket af.
- Wij vuren de kanonnen af.
- Zij vuren de vuurpijlen af.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afvuren with some of the pronouns.
- Ik vuurde het geweer af.
- Jij vuurde de pijl af.
- Hij/zij vuurde de raket af.
- Wij vuurden de kanonnen af.
- Zij vuurden de vuurpijlen af.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afvuren with some of the pronouns.
- Ik heb het geweer afgevuurd.
- Jij hebt de pijl afgevuurd.
- Hij/zij heeft de raket afgevuurd.
- Wij hebben de kanonnen afgevuurd.
- Zij hebben de vuurpijlen afgevuurd.