afzichten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zicht af | zichtte af | heb afgezicht |
jij, je, u | zicht af | zichtte af | hebt afgezicht |
hij, zij, het | zicht af | zichtte af | heeft afgezicht |
wij | zichten af | zichtten af | hebben afgezicht |
jullie | zichten af | zichtten af | hebben afgezicht |
zij, ze | zichten af | zichtten af | hebben afgezicht |
Presens
Example presens sentences for Afzichten with some of the pronouns.
- Ik zicht af.
- Jij zicht af.
- Hij/Zij/Het zicht af.
- Wij/zij/jullie zichten af.
- U zicht af.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Afzichten with some of the pronouns.
- Ik zichtte af.
- Jij zichtte af.
- Hij/Zij/Het zichtte af.
- Wij/zij/jullie zichtten af.
- U zichtte af.
Perfectum
Example perfectum sentences for Afzichten with some of the pronouns.
- Ik heb afgezicht.
- Jij hebt afgezicht.
- Hij/Zij/Het heeft afgezicht.
- Wij/zij/jullie hebben afgezicht.
- U heeft afgezicht.