aggregeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | aggregeer | aggregeerde | heb geaggregeerd |
jij, je, u | aggregeert | aggregeerde | hebt geaggregeerd |
hij, zij, het | aggregeert | aggregeerde | heeft geaggregeerd |
wij | aggregeren | aggregeerden | hebben geaggregeerd |
jullie | aggregeren | aggregeerden | hebben geaggregeerd |
zij, ze | aggregeren | aggregeerden | hebben geaggregeerd |
Presens
Example presens sentences for Aggregeren with some of the pronouns.
- Ik aggregateer gegevens voor mijn onderzoek.
- Jij aggregateert de resultaten van de enquête.
- Hij/Zij/Het aggregateert de informatie in een overzichtelijke tabel.
- Wij aggregateren de gegevens uit verschillende bronnen.
- Jullie aggregateeren de data voor de presentatie.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Aggregeren with some of the pronouns.
- Toen ik begon met het aggregateren van de gegevens, merkte ik een fout op.
- Vroeger aggregateerde ik handmatig alle cijfers.
- Elke dag aggregateerde hij de verzamelde informatie.
- In die tijd aggregateerden we de gegevens zonder geavanceerde tools.
- Vaak aggregateerden jullie de resultaten voordat je ze analyseerde.
Perfectum
Example perfectum sentences for Aggregeren with some of the pronouns.
- Ik heb geaggregeerd wat ik nodig had.
- Jij hebt de gegevens geaggregeerd volgens de specificaties.
- Hij/Zij/Het heeft de informatie correct geaggregeerd.
- Wij hebben de resultaten nauwkeurig geaggregeerd.
- Jullie hebben de gegevens succesvol geaggregeerd.